zaterdag 26 januari 2013

De sprekende hond



“Onze hond kan praten,” zei mijn zoon met volle overtuiging tijdens zijn spreekbeurt in de vijfde klas van de lagere school. Zijn meester zat achter in de klas toen ik juist op dit moment binnenkwam met onze hond Chat. Een eigenzinnige blonde cairnterriër van twee jaar. De kinderen hingen aan de lippen van het tengere ventje dat voor het schoolbord stond, zijn brilletje een beetje afgezakt maar zijn ogen twinkelden. Achter hem hingen foto’s van onze hond als pub en posters van hondenvoer.

“Oh, wat een schattig hondje,” kweelden de meisjes.
“Mogen wij hem aaien, mevrouw?” en schuivende stoelpoten krasten over het novilonzeil. De hond schrok een beetje en liet zijn staartje tussen zijn pootjes zakken.

“Iedereen op zijn plaats,” riep de meester met luide stem. Braaf ging onze hond zitten want plaats was een zeer herkenbaar woord voor hem.

De opgewonden kinderen zweefden boven hun stoeltjes, leunend met hun armen op de tafeltjes om het hondje toch maar goed te kunnen zien.

Mijn zoon was een beetje de draad kwijt door alle commotie en de meester hielp hem weer op weg met de woorden: “Sven, zei je nou dat je hond kan praten?”

“Jawel meneer, ik zal het u tonen.”

De spanning in de klas was te snijden toen Sven voor onze hond kwam staan en zei: “Zeg het eens Chat, kan jij zo praten?”

“Woehoehoe,” antwoordde onze Chat en zijn staartje kwispelde vrolijk heen en weer.

Pff, opgelucht liet ik mijn adem ontsnappen. Thuis praatte onze hond altijd maar je zal net zien dat hij dat in een vreemde omgeving niet doet, en dan zou mijn zoon mooi afgaan voor de klas.

De meester raakte oprecht geïnteresseerd, als journalist had hij al veel meegemaakt maar dit mooie staaltje communicatie tussen kind en dier was toch wel bijzonder.

Sven raakte op dreef en ging een heel gesprek aan met onze hond. De kinderen vonden het prachtig. Ze wilden ook wel met Chat praten. Ze probeerden en probeerden maar Chat hield zijn kaken op elkaar. Kwispelde vrolijk en liet zich aaien maar liet geen kick.

“Zie je wel dat die stomme hond van jou niet kan praten,” zei de grootste pestkop van de klas.

“O jawel hoor,” zei Sven, “je moet natuurlijk wel hondentaal kunnen spreken anders verstaat ie je niet, hé Chat.”

“Woehoehoe, Waf Waf, AWhoe,” praatte Chat terug.

Sven gaf me een vette knipoog en ook ik deed een duit in het zakje en sprak onze hond toe die braaf terugsprak.

De meester kwam naar voren en zei tegen onze hond: “Zo, ben jij die viervoeter die ervoor zorgt dat Sven een dikke 9 krijgt voor zijn spreekbeurt?”
Even bleef het angstvallig stil, de hele klas zweeg en toen sprak Chat: “Woehoe, wrrr, awhoe,” en zat de pestkop met open mond, zonder geluid. Eindelijk sprakeloos.

Ons iele ventje, meestal in eigen gedachtenwereld verkerend had gesproken in een volle klas. Nooit meer heeft hij sindsdien nog problemen gehad met spreekbeurten, en onze hond spreekt nog steeds.

 

©Elles Jansen / 09-10-2012

 

Lange Jan (een P(l)akkende jeugherinnering)

Mijn zoontje komt thuis na een dagje helpen bij papa in de winkel. Trots laat hij zijn snoepzakje zien. “Kijk eens mama wat ik verdiend heb bij papa.” Dropsleutels, spekjes, kalkblokken en salmiak lollies zitten in de doorzichtige puntzak. “Jij mag ook iets uit mijn snoepzak kiezen mama” zegt hij en houdt joviaal de zak voor.




Ik kan het niet weerstaan, het snoep uit mijn kindertijd en pak de zak vast. Opeens zie ik daar een “lange Jan”. Kent u ze nog?

Mijn ouders gingen toen ik een klein meisje één keer naar Luxemburg op vakantie. Mijn opa en oma uit Terneuzen kwamen oppassen op mij en mijn twee oudere zussen. Op een dag ging ik met mijn opa en zus Annie fietsen naar Tholen. We hadden wat snoep van thuis meegenomen en ik gaf mijn opa op de brug tussen Halsteren en Tholen een Lange Jan. Het was echter geen Lange Jan maar een lange lat kauwgom, in van dat blauw-gele glanspapier. Mijn opa stak de hele lat in zijn mond en begon te kauwen, al snel begon hij te vloeken. Mijn strenge, protestante opa. Die altijd zo plechtig uit de bijbel voorlas. Uit het oude testament, aan zijn katholieke kleinkinderen want zijn enige dochter was met een Katholiek getrouwd.

Hij zat dus vloekend op zijn fiets, binnensmonds weliswaar, maar duidelijk vloekend.

We hadden wind tegen, ik weet het nog zo goed. De brug leek wel vijf kilometer, in plaats van twee en toen we eindelijk in het dorp Tholen waren en onze fietsen bij een terras neerzetten, vloog mijn opa met een knalrode kop naar binnen.

“Weet jij wat er aan de hand is Annie?” vroeg ik enigszins benauwd aan mijn zus.

“Nee, ik weet het niet”, zei mijn zus.

“Ga maar zitten, Elsje. Opa zal zo wel terugkomen.”

En daar kwam opa. Woest was hij. Ik had hem nog nooit zo boos gezien. En ik was bang, heel erg bang.

“Wil je dat nooit meer doen” zei hij.

“Kauwgom geven aan opa. Heel mijn kunstgebit was aan elkaar geplakt door die rotzooi.”

Ons Annie vloog op van haar stoel en stoof naar binnen.

’s Avonds in bed hoorde ik dat ze haar lachen niet kon houden maar dat niet wilde laten zien aan opa omdat hij al zo boos was.

Het heeft veel indruk op me gemaakt.

Opa is al lang dood, maar toen Max de Lange Jan voor mijn neus hield, kwam hij heel even weer tot leven.

Vergane Glorie



Onderstaande tekst maakt deel uit van een schrijfopdracht voor Schrijfatelier Alicia Kok waarbij een onderwerp of plaats beschreven moest worden zonder het in het artikel te noemen.
De afbeelding die ik hiervoor gebruikt heb, is gemaakt door Urban Fotograaf Patrick Bolle. Dank je wel Patrick, dat ik deze foto van jou hier mag plaatsen.


Verlaten en vergeten sta ik hier. Het is koud, de verwarming is afgesloten. Soms laat het vocht in de ruimte alles wat nog bewegen kan, piepen en schuren.

De oude muren zuchten en verf dwarrelt van het plafond naar beneden als sneeuw uit de lucht. Hoe oud het gebouw is durf ik niet te zeggen, vermoedelijk stond het hier al voor de Tweede Wereldoorlog. Het is stil, behalve op dagen dat buiten de wind waait en openstaande ramen laat klapperen. Dat is wel anders geweest.
 
In topdagen waren de gangen hier vol. Mensen liepen gehaast op en neer, in witte jassen. Kinderen renden elkaar achterna en werden tot stilte vermaand door hun ouders. Bezoekers liepen met gedempte stemmen met elkaar te praten, soms hoorde je een lach maar regelmatig liep men te huilen. Ik zou ze willen troosten. Vaak wist ik wat er aan de hand was want ik was er altijd. Dag en nacht. Ik hoorde alles hoewel bijna niemand rechtstreeks het woord tegen mij heeft gericht. Ja, soms, soms werd ik vervloekt. Maar dat deed me niks, ze konden niet zonder me dus ik wist dat het wel goed zat met mij. Ieder mens moet een keer zijn frustratie kwijt toch.

Er is nooit geweld tegen me gebruikt. Gelukkig niet. Niet dat ik zo makkelijk om zou vallen, ik kan wel tegen een stootje.

Ik hoop dat ik toch nog word opgemerkt. Heel af en toe komen hier mensen. Met fototoestellen. Behoedzaam stappen ze rond, staan af en toe stil. Met gedempte stemmen overleggen ze met elkaar. Geen gegil uit respect aan de ruimte waar ze zich bevinden. Ze plaatsen een driepoot op de grond en meten de belichting. Soms val ik binnen hun lens. Dan word ik vereeuwigd, zo noemen ze dat. Iemand zal me dan toch ooit wel opmerken en me komen halen? Ik ben nog lang niet afgeschreven, kan nog vele mensen van dienst zijn. Geduldig wacht ik af. Voorlopig verroer ik me niet.

© Elles Jansen 2012


 

copyright Patrick Bolle
 
 

De Stoel


Ik ben al heel oud. In 1853 met liefde gemaakt door Johannes Broeren. Mijn armleuningen en onderstel hebben heel vaak de beroering door zijn handen mogen ervaren. Eerst hardhandig, met schaven, beitels en nog ander gereedschap. Later werd ik licht gekieteld toen hij met schuurpapier mijn geraamte zo glad maakte als de huid van een nectarine. Mijn kenmerken kwamen tot leven en voorzien van een olielaklaag, werd ik beschermd tegen invloeden van kou en warmte van de haard en de zon.
Deze schurende behandeling, gevolgd door een heerlijk geurende voedende laklaag is in de loop der jaren vaak herhaald. Ook de bekleding van mijn rug en zitvlak is in de loop der jaren meermalen veranderd. Van zacht fluweel naar prachtige zware zijde uit het verre oosten.
De geur, mmm, als ik daar nog aan denk. Dat is beslist de meest glorieuze periode uit mijn leven geweest.

Ik heb ook gereisd, veel gereisd. Ik ben in Frankrijk geweest, Duitsland, Italië en nu woon ik in Nederland.
De mooiste herinneringen heb ik aan Frankrijk. Daar woonde ik in een prachtig kasteel. De dames die bezit van mij namen waren goed gemanierd. Ze zaten stil, waren ook niet zo zwaar.

Het is in Frankrijk waar ik voor het eerst in mijn leven kennis maakte met luxe. Hier kreeg ik de prachtige zijde waarover ik eerder sprak. Een patroon van bloemen, zo prachtig. Pasteltinten die in elkaar overliepen zoals inkt vervloeit in een glas water. De bloemen kon je ruiken in mijn stof. Het klinkt misschien onwerkelijk, maar toch beleefde ik het zo.

Over Duitsland wil ik het liever niet hebben. Hier werd ik absoluut niet gewaardeerd. Ik werd opzij gesmeten, vertrapt onder laarzen en de vellen hingen aan mijn geraamte. Je zou terecht van mishandeling kunnen spreken. Ik was toen al zo’n jaar of negentig.

Verlaten en vergeten heb ik jaren doorgebracht op een zolder. Helemaal gehavend en onder het stof. Tot ik ontdekt werd, bejubeld en in de hemel geprezen. Ik zou het helemaal gaan maken.

Mijn transport verliep zachtjes, luchtgeveerd. Zo ben ik in Nederland terechtgekomen. Opnieuw maakte ik kennis met een zeer liefhebbende man en handen die wisten wat ik verlangde. Karel Verschuren, onthoudt zijn naam goed, hij is een genie. Nadat mijn geraamte helemaal weer was geschuurd, geolied en opnieuw geschuurd en geolied stond ik naakt in zijn atelier. En toen kwamen de stoffen, ze ruisten tegen mijn armen, streken langs mijn benen. Ik smeekte, smeekte om Chinese zijde maar helaas. Mijn stem was niet luid genoeg of Karel was slechthorend. Uiteindelijk heb ik groene, fluwelen kleding gekregen. Niet zo opwindend maar goed, zo jong ben ik uiteindelijk ook niet meer.

Op een podium werd ik geprezen, mensen wilden mij hebben. Ze hadden er zelfs geld voor over. Tegen opbod werd ik verkocht.

Vol opwinding over mijn nieuwe thuis stond ik te fantaseren in het depot. Even dacht ik dat mijn einde naderde toen ik in een houten kist werd gezet. Maar mijn gezonde verstand nam het onmiddellijk over, dan zou men toch niet zoveel geld voor me betalen? Na een ritje in duisternis kwam ik tot stilstand. Het deksel ging eraf. Opnieuw enkele kreten van bewondering. Ik werd gelift, letterlijk. Eerst uit de kist en toen met een vierkant kamertje dat zacht naar boven zoefde. Mijn nieuwe thuis is voor mij een soort rusthuis. Ik ben met pensioen. Er mag niemand meer bezit van mijn nemen, aanraken is ook verboden. Dat laatste betreur ik wel. Wie wil er nu niet af en toe gestreeld worden. Maar ach, het is bekend dat men in een museum alleen maar mag kijken en niet aankomen.

 

© Elles Jansen 2012

 

 

 

woensdag 2 januari 2013

Een fortuinlijke dag

Met dit verhaal heb ik meegedaan aan een schrijfwedstrijd. Samen met 39 andere winnende verhalen is het gepubliceerd in een verhalenbundel "Ik feliciteer je"


Een fortuinlijke dag
Met trillende handen maakt Rachel de envelop open. Ze houdt de brief bij het licht en haar hartslag versnelt als haar ogen over de regels vliegen.

7 mei 2011
Geachte mevrouw,
Uw inzending op de prijsvraag is zo origineel dat u genomineerd bent om mee te dingen naar de hoofdprijs. Het is ons dan ook een grote eer u uit te mogen nodigen op onze openingsreceptie waar de winnaar bekend gemaakt zal worden.
U wordt zaterdag 14 mei a.s. om 14.00 uur opgehaald door onze chauffeur.
Met vriendelijke groeten,
Namens de directie,
Eric van Loof

Rachel laat zich in haar favoriete stoel zakken en kijkt uit het raam naar de spelende kinderen in het parkje voor haar appartement. Nog een weekje in spanning, zou haar felbegeerde plan dan toch gaan slagen?
De hele week voltrekt zich in een roes en eindelijk, eindelijk is het zover.
Het is zaterdag 14 mei. Rachel is al vroeg in de douche geweest en wacht in de hal op de taxi die haar naar de kapper zal brengen. Het ritje in de taxi is zoals altijd ontspannend. Heerlijk rondkijken op straat naar vrouwen achter kinderwagens, oude mannetjes die op een bankje zitten. De stad bruist van het leven. Trams rinkelen hun bel in de chaos van het verkeer. De ochtend vliegt voorbij en als kapper Jean Pierre haar blik vangt in de spiegel, kijkt Rachel hem met twinkelende ogen aan. Ze herkent de vrouw in het spiegelbeeld nauwelijks.
  “Ben ik dat?” vraagt ze verbaasd.
  “Succes Rachel, als iemand die hoofdprijs verdient, dan ben jij het wel.”
Buiten toetert de taxi en Jean Pierre loopt samen met haar naar buiten.
  “Ik bel je vanavond,” belooft ze en stapt in de wachtende taxi.
Thuisgekomen kan ze bijna niet eten van de zenuwen. Om klokslag 14.00 uur gaat de deurbel. Rachel pakt haar tas en loopt naar de lift. Beneden in de hal staat een echte ouderwetse Engelse chauffeur.
  “Mevrouw Peeters?” vraagt hij met uitgestreken gezicht.
  “Helemaal” antwoordt Rachel.
De chauffeur biedt haar zijn arm aan. Bij de auto aangekomen opent hij het portier van de prachtige, zwartglanzende limousine en Rachel zakt weg in de zachte lederen bekleding. Rustige muziek klinkt door de speakers en een glaasje jus d’orange staat in een houder op het midden van de brede achterbank.
  “Je zou haast denken dat ik al gewonnen heb,” zegt ze lachend tegen de chauffeur.
Zijn ogen treffen haar in de binnenspiegel maar verraden geen enkele emotie.
Bij de showroom is het een drukte van jewelste. Een rode loper ligt klaar en aan weerszijden staan prachtig witte plantenbakken met olijfboompjes.
De chauffeur stopt precies op de juiste plek en loopt om de auto heen om Rachel te helpen uitstappen. Statig loopt Rachel de rode loper over, links en rechts klinkt geroezemoes en fotocamera’s flitsen. Ze voelt zich een filmster.
Binnen staat een sympathiek ogende man tussen een groepje journalisten. Hij ziet Rachel binnenkomen en maakt zich los uit de opdringerige reporters.
  “Daar is mijn geëerde gast, mevrouw Peeters” zegt hij en hij loopt op Rachel toe. Zijn ogen twinkelen bij de gedachte aan wat nu gaat volgen. Alle hoofden draaien zich om naar Rachel en het wordt ineens muisstil.
Achter hem staat op een draaiend podium een auto onder een zwartfluwelen hoes. Het geroezemoes wordt hervat en Rachel voelt haar hartslag versnellen.
  “Welkom mevrouw Peeters,” zegt de charmante man.
  “Ik ben Eric van Loof, eigenaar van deze nieuwe showroom.”
“Goedemiddag, Eric. Ik ben Rachel en noem me alsjeblief bij mijn voornaam anders voel ik me zo oud” zegt Rachel glimlachend en biedt Eric van Loof haar rechterhand aan.
Hij kust haar hand en legt deze op zijn arm en samen lopen ze naar de klaarstaande roodfluwelen stoel bij het podium.
Nadat iedereen plaats heeft genomen stapt hij naar de microfoon.


  “Geachte aanwezigen, beste klanten en relaties” zegt hij, de aanwezigen aankijkend.
  “Vandaag is een zeer bijzondere dag. Na vijftig jaar neemt mijn vader afscheid als directeur van Garage van Loof, draagt zijn kindje over aan mij en openen we trots onze nieuwe showroom.”
      “Tevens wordt vandaag de hoofdprijs uitgereikt aan de winnares van onze prijsvraag.” Hij draait zijn hoofd veelbetekenend naar het ronddraaiende podium en kijkt vervolgens de gasten weer aan.
Fotocamera’s flitsen. De heer van Loof weet de spanning op te bouwen.
  “Stilte alstublieft” vermaant hij de toenemende onrustige aanwezigen.
  “Het zal u wellicht verbazen dat de hoofdprijs wordt uitgereikt aan een dame van bijzonder hoge leeftijd. Haar motivatie om deze auto te winnen heeft de jury unaniem doen besluiten om Rachel Peeters te verkiezen tot winnaar. Hierover later meer.”
  “Beste mevrouw Rachel Peeters, ik feliciteer u en overhandig bij deze graag de sleutels.”
  “Wilt u mij de eer bewijzen het doek samen te verwijderen?”
Rachel staat op en loopt samen met Eric naar de ronddraaiende auto. Het podium wordt stilgezet en ze pakken beiden een punt van het doek. Met een vloeiende beweging wordt het zwarte satijnen doek van de auto getrokken en komt er een prachtige wit glimmende Fiat 500 onder het doek tevoorschijn. Het is een schattig cabriootje en het rode linnen dakje is opengevouwen. Een snoepje om te zien. Een boeket fluweelrode rozen ligt op de motorkap.
Het publiek staat op en applaudisseert. Opnieuw flitsen de camera’s.
Na de nodige foto’s loopt Eric met Rachel terug naar de microfoon.
  “Lieve Rachel, mag ik u vragen om zelf verhaal te vertellen?”
Rachel aarzelt even, knikt dan en neemt plaats achter het spreekgestoelte.
  “Ik ben Rachel Peeters, geboren in Rome op 11 februari 1921. Mijn vader was een Joodse kunstschilder uit Antwerpen en werd verliefd op mijn moeder tijdens een schildercursus in Rome. Ze trouwden en kregen mij, hun enige dochter. Op mijn 18e was ik smoorverliefd op Edoardo, een jonge Italiaanse ingenieur werkzaam bij de Fiatfabriek en medeontwerper van de Fiat 500 Bollino. De oorlog brak uit en Edoardo heeft ons in een Bollino de grens over gesmokkeld naar een onderduikadres in België. De spannende rit met zijn vieren en onze bagage samengepropt in het kleine autootje staat me nog altijd helder voor de geest. Het was een rit met de nodige gevaren en Edoardo heeft ons leven gered. Hij kon echter niet bij ons blijven, hij moest terug naar Italië. Onze valse papieren waren afgegeven door een hoge officier in het Italiaanse leger. Als tegenprestatie moest Edoardo zijn diensten aanbieden als werktuigkundig ingenieur bij de speciale troepen van het Italiaanse leger. Ik heb hem nooit meer terug gezien.”
Rachel stopt even en neemt dankbaar een slokje water wat de assistente van Eric haar aanreikt. Ze slikt een paar maal en krijgt haar emoties weer onder controle.
“U moet weten dat ik zwanger was van een tweeling. Ze zijn veilig ter wereld gekomen hier in België. We zijn diverse malen van onderduikadres veranderd en na de oorlog zijn we naar Antwerpen verhuisd. Mijn vader heeft veel gedaan voor de Joodse gemeenschap. Jaren heeft hij gezocht naar Edoardo en ontdekte dat hij gevangen is genomen aan het einde van de oorlog. Daarna loopt het spoor dood, niemand weet waar hij gebleven is, of hij nog in leven is of ergens in een unaniem graf rust. Ik was nog jong, moeder van twee jongetjes en ben, toen ik dertig was, getrouwd met Danny Peeters.
Een noodlottig ongeval heeft in 1960 het leven gekost aan mijn lieve echtgenoot en de tweeling toen ze een weekje waren gaan vissen in Schotland. Ik was kapot van verdriet en was alle zin voor het leven verloren. Maar mijn vader vroeg me zijn werk voort te zetten in Joods Museum voor Deportatie en Verzet. Zijn jarenlange verzamelwoede van allerlei documentatie had bijgedragen aan de indrukwekkende bibliotheek. Al snel ging ik aan de slag als vrijwilligster en kreeg op een dag een dagboek in handen. Het bleek het dagboek van Edoardo.”
Rachel’s stem hapert maar moedig recht ze haar schouders, neemt opnieuw een slokje water en vervolgt haar verhaal.
“Edoardo beschreef alle plaatsen die hij ons wilde laten zien in zijn geliefde Italië als hij het strafkamp zou overleven en hij ons kon komen halen. Dat was zijn drijfveer om het vol te houden.”
Rachel stopt weer even. De herinneringen aan de eerste keer dat ze het dagboek onder ogen kreeg zorgen voor een waas van tranen. Zo pijnlijk maar tegelijkertijd zo enorm kostbaar. Moedig vervolgt ze haar verhaal.
“De plaatsen waren zo levendig beschreven, ik kon bijna de geuren ruiken van de pizza’s en Italiaanse wijnen. Hij beschreef ons geliefde Rome maar ook Tivoli, San Marino. Livorno, Verona en Firenze.
Ik ben oud, negentig jaar om precies te zijn en mijn laatste wens is, voordat ik sterf, in een Fiatje 500 al deze plaatsen te bezoeken. Via een oproep in de krant en op internet wil ik graag een jongeman zoeken die mij rond kan rijden zoals in de film Driving Miss Daisy.
En dan wil ik sterven in mijn geliefde vaderland. Mijn Fiatje zal ik nalaten aan de jongeman die samen met mij dit avontuur durft aan te gaan om mijn droom te verwezenlijken.”

Opeens klinken de klanken van Eros Ramazzotti door de speakers.
Er komt een leuke jongeman binnengewandeld in een chauffeurspak, hij draagt een stropdas in de kleuren van de Italiaanse vlag.
“Beste Rachel,” klinkt het door de microfoon. Eric staat achter het spreekgestoelte. “Ik feliciteer je nog een keer. Dit is Fabrizio. Hij zal je rondtoeren in Italië in je Fiat 500”.
Rachel moest gaan zitten, alle kleur was uit haar zorgvuldig opgemaakte gezicht weggetrokken. Het leek of ze terug was in de tijd. Fabrizio had iets heel bekends. Dat haar, die ogen. Zijn lippen. Het duizelt even en ze drukt haar geparfumeerde zakdoekje tegen haar neus. Dat helpt. De prikkeling in haar neus laat het suizen in haar oren ophouden.
Langzaam dringen de woorden van Erik weer tot Rachel door.
“Fabrizio werkt in Italië bij de Fiatfabriek en is bevriend met mijn dochter Juliëtte die daar stage loopt. Mijn dochter vertelde hem over de inzendingen op de openingswedstrijd waaronder jouw prachtige verhaal.
Fabrizio is twintig en in opleiding bij Giovani, de directeur van de Fiatfabriek. De vader van Giovani, Manfrede, heeft een butler die hem gediend heeft na de oorlog. Ze hadden elkaar ontmoet in een strafkamp. Een man die zo mishandeld was dat hij nooit meer heeft gesproken maar die wel het leven van Manfrede had gered in het kamp. Bij de bevrijding heeft Manfrede zijn vriend mee naar huis genomen en werk aangeboden als butler. De butler kreeg een relatie met de huishoudster en ze kregen samen een kind in 1950: Luca.
Luca en Giovani groeiden samen op.
Toen de moeder van Luca stierf ging ook zijn vader snel achteruit. Hij werd steeds zwakker en Luca zat op een avond te waken aan zijn bed. Hij kreeg een stapeltje brieven in zijn handen gedrukt. Oude brieven, het papier was vergeeld en met een touwtje aan elkaar gebonden. Zijn vader keek hem smekend aan. Luca maakte het strikje los en is gaan lezen. De brieven waren gericht aan ene Rachel in België. Er stond geen adres op de brieven, ze waren volgeschreven met verlangens over het rondtoeren in een Fiatje 500 naar plaatsen als Livorno, Verona, Firenze”. Eric pauzeert even.
Rachel hapt naar adem. Fabrizio loopt naar haar toe. Tranen stromen over zijn wangen, Italianen staan bekend om hun emotionele reacties.
“En dit is dus Fabrizio, de zoon van Luca en de kleinzoon van jouw Edoardo”.
Er gaat een diepe zucht door de showroom. De aanwezigen waren allen in de ban van het verhaal. Dan barst er een uitzinnig applaus los. Iedereen brengt een staande ovatie uit.

Fabrizio heeft Rachel in zijn armen genomen.
“Ciao Nonna Rachel,” zegt hij snotterend.
“Mio Dio, io sogno?” “Mijn God, droom ik?” vraagt Rachel. Ze weet heel goed dat dit haar kleinkind niet is maar het voelt wel zo. Het kleinkind van Edoardo. Zelf heeft ze geen kleinkinderen gekregen door de dood van de tweeling, nu heeft ze de kleinzoon van Eduardo in haar armen. Dat is pas de hoofdprijs winnen. Wat een fortuinlijke dag.

Elles Jansen, 12 oktober 2012

Het Kerstengeltje

Het kerstengeltje


Het was vrijdag 23 december, de laatste schooldag voor de kerstvakantie. Ingrid zwaaide haar zoontje Sam uit die gehaast op zijn fiets sprong op weg naar school.
Toen hij niet meer omkeek sloot ze de voordeur en leunde met haar voorhoofd tegen het koude glas. Kerst. Ze moest dit jaar niet veel boodschappen halen want ze waren eerste Kerstdag bij haar ouders en tweede kerstdag… Ze zakte op de grond en begon onbedaarlijk te huilen.
Wessel duwde zijn kop onder haar arm. Hij wou haar troosten, of zelf getroost worden. Niets was meer hetzelfde. Ze sloeg haar armen om de Golden Retrever en bleef nog even zo zitten. Toen stond ze op. Ze moest in actie komen. Douchen, aankleden en naar buiten met Wessel.
De warme stralen uit de regendouche deden haar goed en ze bleef er extra lang onder staan.
Ze was net klaar met het droogföhnen van haar haren toen ze de telefoon hoorde overgaan.
“Hallo met Ingrid Huizen”
“Dag mevrouw Huizen, met het secretariaat van St. Jozef. Is uw zoontje ziek?”
“Sam ziek, hoezo? Hij is gewoon naar school.”
“Hij is niet hier mevrouw, zijn meester kwam ons vragen even naar huis te bellen.”
Ingrid keek op de wekker in de slaapkamer en zag dat het al 9.15 uur was. Sam was om 8.30 uur vertrokken. De school begon om 8.40 uur.  Haar hart bonkte en haar oren gingen suizen, ze zakte op het bed.
“Mevrouw Huizen, bent u daar nog? Hallo, hallo. Mevrouw Huizen?”
“Ja, ja ik ben er nog. Ik snap het niet. Ik ga gauw de route rijden.”
In paniek rende ze de trap af, schoot haar schoenen aan en griste haar jas van de kapstok. Ze sprong op haar fiets. Wessel blafte met luid protest achter de glazen voordeur.
Het was niet ver naar de school. Ingrid verminderde vaart en keek of zijn fiets bij de buurtwinkel stond, misschien was hij stiekem snoep kopen maar er stond geen groene mountainbike.
Ze fietste van het parkeerterrein af en volgde de weg naar school. Ze zag niks. Bij het schoolhek stonden geen moeders meer. Ze fietste over het schoolplein, direct naar het secretariaat. De directeur kwam al naar buiten gelopen.
“En?”
“Ik heb niets gezien onderweg, ook niet bij de supermarkt” Ingrid begon te huilen. “Dat kan toch niet. Hebben we al niet genoeg ellende gehad dit jaar?”
“Probeer rustig te blijven mevrouw, niet meteen het ergste denken. We zullen eerst in de klas vragen of iemand Sam heeft gezien vanmorgen,” zei de directeur terwijl ze richting de ingang liepen van de bovenbouw lokalen.
“Hij is vrij laat vertrokken,” zei Ingrid met gesmoorde stem.
De directeur opende de deur van het klaslokaal. De leerkracht kwam direct op hen toegelopen, ze overlegden even en toen vroeg meester Frank aan de kinderen of iemand Sam had gezien die ochtend.
“Waarom meester? Is er wat gebeurd?” riepen kinderen door elkaar. Sommigen stootten elkaar aan en wezen naar Ingrid: “Kijk daar staat zijn moeder.”
Niemand had Sam gezien.
“Kom” zei de directeur, “laten we teruggaan naar het secretariaat.”
Ingrid ging zitten en kreeg een glas water en kop koffie voorgezet. Ondertussen was de directeur aan het bellen met de politie.
“Ze komen eraan en zijn hier binnen vijf minuten.”
“Was er iets bijzonders vanmorgen?” vroeg de directeur.
“Nee, niks. Hij was wel een beetje stil maar het is ook een moeilijke tijd nu kerst er aan komt.”
De deur van het secretariaat ging open en twee politieagenten kwamen binnen.
Ze stelden allerlei vragen aan Ingrid. Hoe laat was hij vertrokken. Hadden ze telefoonnummers van andere ouders zodat gebeld kon worden of iemand hem had zien fietsen. Wat had hij aan, hoe zag zijn fiets eruit. Had ze een recente foto bij zich? Was er ruzie geweest die ochtend, hoe had Sam zich de laatste dagen gedragen. Waar zou hij naar toe gaan als hij weg zou lopen.
“Weg zou lopen?” zei Ingrid. “Waarom zou hij weglopen? We hebben alleen elkaar nog” en ze begon opnieuw te huilen.
De vrouwelijke politieagent sloeg onhandig een arm om haar heen en klopte op haar schouder.
“We onderzoeken alle pistes mevrouw, daarom vragen we zoveel. Waar woont uw familie en heeft u al iemand gebeld?”
Ingrid schudde haar hoofd. En ze had ook geen foto van Sam bij zich. Ze was zonder tas of portemonnee vertrokken. En wie kon ze bellen? Haar moeder? Nee geen goed idee. Die zou gelijk instorten. Sam is haar lieveling. Ze besloot haar beste vriendin te bellen. Sam en Simon waren vriendjes ook al zat Simon op een andere school. Suzanne had een sleutel en kon thuis haar tas ophalen.
De politie vond dat Ingrid beter terug naar huis kon gaan. Als er wat gebeurd was dan zou er naar huis gebeld worden en nu was er niemand om de telefoon op te nemen. Ze zetten haar fiets in het politiebusje en reden met haar naar huis. De directeur zou naar Suzanne bellen en zorgen dat zij naar het huis van Ingrid zou gaan.

Het politiebusje en Suzanne kwamen tegelijkertijd de straat ingereden.
Ingrid stapte uit en viel huilend in de armen van haar vriendin. Suzanne gaf de sleutelbos aan de agente die de deur openmaakte en ze liepen de woonkamer in.
De lampjes van de kerstboom stonden aan en voor het raam hing een neonlichtsneeuwpop. Overal kerstversiering. Op het dressoir stond een Dickens kerstdorp met lampjes in de huisjes. Een schaatsend paartje draaide rondjes op de ijsbaan. Het leek zo misplaatst.
Ingrid liep naar de stekkerdoos en wilde alle stekkers eruit trekken maar Susanne hield haar tegen. “Niet doen, niet de moed opgeven.”
“Misschien is hij gevallen en door iemand meegenomen om een pleister te plakken.”
“Misschien ligt hij wel zwaargewond in het ziekenhuis?” Ingrid begon weer te huilen.
Ze hoorde de politieagente bellen in de keuken. Suzanne stond op van de bank en liep naar de keuken. Ze vulde het Senseo apparaat met water en begon koffie te zetten.
De andere politieagent vroeg aan Ingrid of ze een foto had van Sam. Ingrid liep naar het dressoir en haalde er een lijstje uit. Een foto van Sam met Wessel aan zee. Die was deze zomervakantie genomen. De agent wilde de foto uit het lijstje halen maar Ingrid wilde dat niet. De foto mocht niet beschadigen dus moest met lijst en al maar meegenomen worden.
De vrouwelijke agente kwam terug uit de keuken gelopen en zei dat alle ziekenhuizen in de omgeving gebeld waren. Er was geen kind van tien jaar op de Spoed binnengebracht.
Opgelucht haalde Ingrid adem om direct daarna nog verder in paniek te raken.
“Stel dat ze hem hebben meegenomen, O mijn god.”
De deurbel ging. Ingrid veerde op.
Suzanne ging open doen.
De huisarts kwam binnen.
“Hallo Ingrid, wat is er gebeurd?”
“Sam is kwijt, hij is niet op school aangekomen. Niemand heeft hem gezien.” Ingrid begon te hyperventileren. De huisarts deed zijn tas open en haalde er een spuitje uit en een flesje en verbandgaasje. Hij pakte de rechterarm van Ingrid, schoof haar trui omhoog en maakte een stukje huid schoon met het verbandgaasje. Toen volgde een prikje. Binnen enkele minuten daalde er een rust over Ingrid heen. Haar hartslag werd weer normaal en ze zakte achterover in de bank.
De telefoon ging en de politieagente liep naar de gang.
Toen ze terugkwam knielde ze voor Ingrid neer. “Mevrouw we hebben nieuws, Sam is gesignaleerd door een moeder rond negen uur bij het station. Onze patrouille is naar het station gereden en hebben een groene mountainbike van het merk Batavus in de fietsenstalling zien staan. Ze hebben er een foto van gemaakt, kunt u kijken of dit zijn fiets is?” Ze hield haar iPhone voor Ingrid. Ja dat was beslist de fiets van Sam. Er zat een sticker op van Ajax, zijn favoriete voetbalclub.
“Ja, dat is de fiets van Sam. Wat doet die op het station?”
“Dat gaan we nu uitzoeken” zei de agente die vervolgens opstond en een nummer intoetste. “Positief, ga de loketbeambte ondervragen en bekijk de camerabeelden.”

Suzanne zette een dienblad met koffie en koekjes neer op de salontafel.
“Ik ga even met Wessel naar buiten, ben zo terug” zei ze. “Blijft u nog even hier dr. Willems tot ik terugben? Het is wel fijn voor haar om een bekend gezicht bij zich te hebben.”
“Ja, dat is goed, ik kan nog wel even blijven,” zei de huisarts terwijl hij in zijn koffie roerde.
Wessel stond op toen hij Suzanne met de riem hoorde rammelen en sjokte achter haar aan. Zijn normale enthousiasme als de riem in beeld kwam, bleef uit. Alsof hij heel goed aanvoelde dat er iets niet in de haak was. Honden zijn hoogsensitief. Daar was Suzanne heilig van overtuigd.
Ze liepen links de straat in en Wessel volgde aan de voet. Hij plaste bij een boom en wilde direct weer terug naar huis.  Maar Susanne trok aan de riem en stak de straat over naar het parkje.
In de bomen hingen lichtjes, het parkje was prachtig versierd. In het midden stond een kerststalletje met levende dieren. Ezels, schapen en een os. Susanne deed een schietgebedje voor het kribje met kindje Jezus. “Lieve Heer, laat Sam alstublieft ongeschonden weer terug komen, mijn vriendin heeft al genoeg verloren dit jaar.” Ze sloeg een kruisteken en was verbaasd over zichzelf van dit automatische gebaar. Als kind ging ze iedere week naar de kerk maar de laatste jaren alleen nog maar met feestdagen, met de kinderen om ze toch iets van het katholieke geloof bij te brengen ook al zaten ze op de openbare lagere school. Ze wist dat Ingrid op dit moment het geloof in God een beetje was verloren en daarom kon het geen kwaad dat zij een gebed had opgezegd.
Wessel trok opnieuw aan de riem, hij wilde pertinent terug naar huis.

Er stond een tweede politiebusje in de straat. Suzanne versnelde haar pas. Laat het niet waar zijn, laat er in godsnaam niet gebeurd zijn.
De deur vloog al open nog voor ze aangebeld had.
“Ze hebben hem gezien op de camera van het station,” zei Ingrid. “Hij is om 09.30 uur in de trein gestapt naar Antwerpen. De spoorwegpolitie heeft de beelden doorgeseind naar het Centraal Station en daar is hij ook gesignaleerd. Alleen. Wat moet mijn kleine ventje nou helemaal in zijn eentje in Antwerpen?”

Ingrid keek op haar horloge. Het was inmiddels 11.00 uur. Ze voelde zich een stuk rustiger nu ze wist dat hij niet door iemand meegenomen was.  Het spuitje van de huisarts werkte inmiddels ook helemaal. Ze werd zelfs wat slaperig. De huisarts merkte dit op en stelde voor dat ze even op de bank ging liggen en legde een plaid over haar heen.
“Ik ga mijn ronde rijden Ingrid, bel maar als er nieuws is” zei hij. Hij pakte zijn dokterstas, sprak nog even met de politie en Suzanne en vertrok. De politiemannen van het tweede busje dronken hun koffie op en verdwenen ook, ze namen de andere agent mee. Alleen de vrouwelijke agente bleef achter bij Ingrid en Suzanne.
Ingrid was in slaap gevallen.
Susanne en de agente gingen in de keuken zitten waar de agente het hele verhaal te horen kreeg over Dirk, de man van Ingrid. De mobiele telefoon van de politieagente ging over, haar gezicht klaarde op.  “Oké, ik zie jullie zo.”
“Hij is terecht, mijn collega’s uit Antwerpen zijn met hem onderweg. Ze hebben hem opgepikt toen hij terug kwam bij het station.” Ze keken de kamer in waar Ingrid nog steeds lag te slapen.
“Laat haar nog maar even slapen,” zei Suzanne opgelucht. In stilte dankte ze God voor de goede afloop.
Een kwartiertje later ging de deurbel. Ingrid veerde op en zag door het raam haar zoontje staan naast twee politieagenten. Ze struikelde over haar voeten toen ze naar de deur wilde lopen. Sam vloog naar binnen en huilend vielen ze elkaar in de armen.
“Sorry mama, ik heb er niet bij nagedacht dat je me kwijt zou zijn. Ik wilde alleen maar een cadeautje voor je halen want Simon had gezegd dat de kerstman niet bestaat en dat papa en mama de cadeautjes kopen. En wie moest er jouw cadeautje kopen nu papa in de hemel is. Kijk eens wat ik voor je heb” Hij gaf haar een doosje van Pandora en toen Ingrid het opende lag er een zilveren engeltje met twee kristalletjes in de vleugels te schitteren. “Zie je mama, zo is papa deze kerst toch bij jou.”


©Elles Jansen / 26 november 2012