dinsdag 9 oktober 2012

Expeditie Robinson


Inzending Schrijfopdracht www.boekvoorhaar.com
 "Op een onbewoond eiland".


Expeditie Robinson

Wat voel ik op mijn gezicht? Vochtig, warm. Het schuurt en hijgt. Langzaam trekt de mist op uit mijn hoofd en open ik gedesoriënteerd mijn ogen. Opgelucht kijk ik in het gezicht van Elvis, mijn trouwe labrador. Hij jankt een keer en likt opnieuw mijn gezicht.

“hallo Elvis” zeg ik en wil terug wegzakken in mijn slaap. Elvis protesteert en duwt met zijn kop tegen mijn schouder, blaft en blijft duwen met zijn kop.

Ik begin te hoesten, zout water komt uit mijn mond. Schrikt slaat toe, ik was niet aan het dromen. Wat doen we hier op het strand, mijn kleren nat en onder het zand. Ik wil gaan zitten maar voel me zo raar, slap. Vreselijke dorst. Elvis blijft maar bezig, hij waakt over zijn baasje.

Het laatste beetje kracht in mijn rubberen benen gebruikend, schuif ik verder het strand op. Dat lijkt Elvis gerust te stellen. Hij stopt met blaffen en janken.

Nadat ik even op adem ben gekomen probeer ik terug te halen wat er gebeurd is. Opeens weet ik het weer. We waren gaan vissen, Elvis en ik in een houten bootje met buitenboordmotor. Er kwam opeens een tropische regenbui opzetten met veel wind. Ons bootje is tegen een rots geslagen en we zijn overboord geslagen. Gelukkig beiden met een zwemvest aan hebben we getracht het bootje terug om te keren maar al snel liet het enorme gat in de voorboeg de hopeloosheid zien van onze actie. We zijn gaan zwemmen naar een eilandje in de verte.

Terwijl ik ga zitten tuur ik de omgeving af. Zoekend naar nog een reddingsvest, daar had ik immers voor we vertrokken een jerrycan water aan vastgebonden. Niets te zien. Mijn lippen barsten en de dorst overheerst mijn gedachten. Kijkend naar de stand van de zon besef ik dat ik nu actie moet ondernemen want in de Filippijnen wordt het snel donker ’s avonds.

Samen met Elvis loop ik moeizaam het strand op. We bevinden ons in een beschutte baai met aan de ene kant rotsen en aan de andere kant dichte begroeiing. Ik haal mijn mes uit de schede die vastzit aan mijn onderbeen en loop de bebossing in speurend naar vruchten om mijn honger en dorst te stillen. Omdat het zo geregend heeft zijn de palmbladeren aan het druppen en ik vorm met mijn hand een kommetje en kan zo wat regenwater naar binnenslurpen. Ook Elvis drinkt uit mijn hand.

Met mijn mes kap ik takken om, het zweet loopt over mijn rug en ik gooi mijn zwemvest uit. Na stevig doorwerken heb ik een aantal bruikbare takken en bind ze met het koord uit mijn zwemvest bij elkaar. Elvis neemt het koord in zijn bek en sleept de takken achter me aan terug naar het strand. Ik plof in het zand en begin onbedaarlijk te huilen. Wat moet ik nu? Mijn man en zoontje zijn achtergebleven in ons huisje wat we gehuurd hebben van een vriendin uit Nederland. Zij komt uit de Filippijnen, is met een Nederlander getrouwd en hebben een vakantiehuisje in het dorp van haar moeder. Dat is ons geluk, we kennen haar familie en die spreken zeer goed Engels. Mijn man zal vast bij hun hulp gaan halen. Maar dan nog, er zijn zoveel kleine eilandjes. Hoe weten ze nu waar ik ben.

Ik ga nog harder janken en Elvis likt mijn tranen. Opnieuw duwt hij met zijn kop tegen mijn schouder. Opstaan! Ik geef hem een kus op zijn kop met de zo begrijpende ogen. Ik moet bezig blijven, niet gaan zitten kniezen. Er zal wel hulp komen. Vuur, vuur moet ik maken. Natuurlijk wat stom.

Ik verwijder het zwemvest van Elvis, snijd met mijn mes het oranje zeil los van de drijvers die eronder zitten. Mijn tijd bij de scouting werpt vruchten af. Ik maak een soort zak van de zeilstof en zal hier straks nog water in kunnen laten druppen van de palmbladeren. We lopen half rennend terug naar het bos. Verzamelen takken en bladeren en lopen zo een aantal keren terug naar ons plekje in de baai.

Met hard werken lukt het om een soort beschutte hut te maken tegen de wand van de rots. Ik zoek stenen en maak alles gereed om een vuurtje te stoken. Door de wind en de zon zijn de takjes droog maar de dikkere takken zijn nog veel te vochtig. Toch lukt het eindelijk een vuurtje te stoken. Blaren gloeien aan de binnenkant van mijn handen, mijn huid vol met pijnlijke krassen. En dorst dat ik heb. Bloed springt uit mijn gezwollen en gebarsten lippen, ben raar zweverig en de pijn in mijn hoofd neemt toe. Ik moet zorgen dat ik wat eet. En iets maken voor op mijn hoofd nu mijn petjes waarschijnlijk op de bodem van de zee is beland. Nogmaals slepen we ons naar het bos en daar vind ik een mangoboom, Elvis kijkt droevig naar me op. Tja, mango is nou niet echt hondenvoer. Opeens schiet Elvis weg de bossen in.


“Elvis, kom terug. Hier Elvis”, roep ik met overslaande stem maar hij luistert niet. Ik hoor geritsel tussen de bladeren en mijn hart bonkt in mijn keel. Shit, wat is dat? Ik kijk om me heen, mijn blik schiet van rechts naar links. Mes in mijn hand. Ik verroer me niet. Opeens zie ik hem. Mijn mond opent voor een kreet die blijft steken in mijn keel. Een slang. Hij glijdt over de grond op een metertje of twee. Hij ziet met niet. Ik voel een warm straaltje langs mijn benen glijden. O, help ik pies in mijn broek. De slang heeft niets in de gaten, ik zie zijn staart nog net onder een bladerendek verdwijnen.

Achter me nieuwe geluiden, daar komt Elvis aangerend. Hij houdt een vogel in zijn bek. Het kopje van het beestje hangt slap naast Elvis zijn tanden.

Het begint donker te worden en we haasten ons terug naar het vuurtje. Dat is slechts nog een smeulend restje. Snel gooi ik er nog wat takjes op en blaas. Spannend moment maar het vuurtje laat ons niet in de steek gelukkig. Met een vies gezicht probeer ik de veren van de vogel te halen en het beest op een stok te spiesen. Elvis likt het bloed op. Getverdemme. Het lukt om de vogel een beetje te roosteren. Samen met de mango is het ons avondmaal. Ik probeer een paar stukjes van het vlees. Kokhalzend slik ik het door. Elvis schijnt er minder moeite mee te hebben. We trekken ons terug in de provisorische hut en ik dut af en toe weg tegen het warme lichaam van mijn beste maatje maar durf niet te gaan slapen want het vuurtje moet blijven branden. Ik probeer plannen te maken voor de volgende dag, moet zorgen dat we zichtbaar zijn op het strand voor overvliegende vliegtuigjes. Films passeren de revue. Helaas hebben we geen vuurpijlen, mijn legergroene T-shirt en kakibroek zijn nu ook niet precies geschikt voor een witte vlag.

Schijnbaar ben ik toch in slaap gevallen, ik schrik wakker van de schelle geluiden uit het ontwakende oerwoud. Met een zwaar gevoel en schok realiseer ik waar we zijn. Tranen dringen zich opnieuw aan en een gevoel van paniek ontneemt me de adem. Rustig blijven, verman ik mezelf. Het vuurtje is uitgegaan.

Elvis loopt al snuffelend rond, op zoek naar iets eetbaars. Met mijn mes maak ik een punt aan een stok en loop achter Elvis aan. Vissen genoeg en het is een sport om er één te pakken te krijgen. Dat neemt wel even wat tijd in beslag. De stand van de zon laat zien dat het rond de middag is. Opeens trekt een gekleurd iets mijn aandacht aan de punt van een in het waterhangende rots. Er dobbert iets in het water. Zwemmend bereiken we de rots en mijn hart slaat over van geluk als blijkt dat de jerrycan met een draad achter de rotspunt is blijven hangen. Het zwemvest hangt aan de andere kant. Elvis neemt het koord in zijn bek en zwemt ploeterend met zijn zware last achter me aan terug naar het strand.

Uitgeput van de inspanning blijven we even uithijgen en dan draag ik onze grote schat naar de hut.

“We moeten heel zuinig zijn Elvis” mompel ik terwijl ik de dop losdraai en water in het zwemvestzakje laat stromen. Elvis is zo ongeduldig dat hij de helft morst. Vloekend en tierend scheld ik hem de huid vol. Arm beest, weet hij veel.

Zelf schenk ik  water in de dop en laat het langzaam mijn begerige mond in druppen. Dit herhaal ik een paar maal en draai dan resoluut de dop weer vast. Zuinig zijn Carolien.

Opnieuw probeer ik het kampvuurtje nieuw leven in te blazen om de vis te roosteren. Eindeloos draaien met de stokjes, stenen tegen elkaar kloppend vonkt eindelijk een klein vlammetje en vatten de takjes vlam. Hier moet ik toch echt iets op verzinnen. Het visje knettert en er komt een heerlijke geur vanaf. Normaal zou het water in mijn mond lopen maar blijkbaar is mijn voorraadje aardig teruggeslonken.

Eerlijk verdelen we de buit, lang niet genoeg natuurlijk maar we hebben in ieder geval iets binnen.

Terwijl ik van een palmblad een soort hoofddeksel probeer te maken denk ik na over de mogelijkheden om de aandacht te trekken van de hulptroepen die nu ongetwijfeld zijn ingeschakeld.

Peinzend laat ik mijn blik over de rotspartij gaan achter de baai. Als ik daar bovenop kan komen en een rooksignaal kan maken, dat zou de beste optie zijn. Vanaf het strand is het onmogelijk om de rots te beklimmen. Het is te steil en er zijn geen uitsteeksels.

Via het bos proberen we een toegankelijke weg te vinden. Een stuk van de rots is begroeid en met hangen en wurgen kan ik met behulp van boomstronken en takken mezelf omhoog werken. Elvis blijft beneden achter en jankt aan één stuk door.

Bovengekomen probeer ik met wat stenen en takken opnieuw een vuurtje te maken. Het lukt me niet. Overmand door onmacht schop ik de hele boel omver. Ik voel iets langs mijn been schrapen en mijn hand vliegt naar mijn broekzak. Mijn bril! Hij is stuk maar een stukje glas moet voldoende zijn om de zonnestralen te vangen en vuur te maken. Opgelucht knettert even later een vuurtje.

Uren verblijf ik in stilte boven op de rots. Niets te zien aan de horizon, en de warmte is haast niet te dragen. Teleurgesteld sta ik op en ga terug aan de afdaling beginnen. Stenen rollen onder mijn voet en ik glijd uit. Gillend rol ik naar beneden. Ondertussen naar houvast grijpend waarbij mijn linkerhand een flinke draai maakt en ik een felle pijnscheut voel en de kracht in mijn hand voel wegvloeien. Vast een pees gescheurd. Niet al te zacht eindigt mijn val aan de voet van de rots. Elvis komt op me afgerend, blij likkend aan mijn gezicht. Daarna likt hij de schrammen op mijn armen terwijl ik lig te snikken.

Hoe heb ik ooit kunnen wensen een week op een onbewoond eiland door te brengen? In periodes dat de kinderen de oren van mijn kop zeurden en ’s nachts huilend aan ons bed stonden. Eén weekje rust, allerlei fantasieën van luieren in een hangmat met een kokosnoot in mijn hand. Heerlijk geurende exotische bloemen en een hutje op palen met uitzicht op de blauwgroene oceaan. In mijn dromen ja. De harde werkelijkheid is iets heel anders. Iedere nacht mogen ze me wakker huilen, kots ruimen en bedden verschonen als ik net een uurtje lig te slapen? Geen probleem.

Mijn zelfbeklag wordt verdrongen door de gedachte aan mijn zoontje die vast ontroostbaar is en mijn man, gek van ongerustheid. Met mijn goede arm duw ik me op en strompel achter Elvis aan terug naar onze hut. Het vuur is natuurlijk weer uitgegaan. Met mijn kostbare stukje glas kan ik vrij makkelijk het vuurtje weer aankrijgen.

Elvis komt terug uit de zee met een vis in zijn bek! Vandaag dus weer vis op het menu. We drinken water en eten de vis. Zelfs de kop gaat op. Moe ga ik op het bladerendek liggen en luister naar de geluiden van de vallende avond. Slapen lukt niet want mijn hand doet vreselijk pijn. Helemaal dik. Regelmatig gooi ik wat takken op het vuur, dat is dan het voordeel van het niet kunnen slapen.

Waarschijnlijk ben ik toch even ingedommeld want ik schrik wakker van opgewonden gegrom. Elvis zit met gespitste oren voor onze hut. Hij begint te blaffen en rent naar de waterlijn. 

Mijn mes en speer grijpend, ren ik achter hem aan. Struikelend over mijn stijve benen. Nu hoor ik het ook. Het geluid van een ronkende motor. Is dat een boot? Ik tuur het water af maar kan niets zien aan de horizon.

Het geluid komt dichterbij en komt vanachter de rotsen. Ik kan mijn ogen niet geloven als ik een watervliegtuigje zie landen op het water. Een man met zwemvest en camera hangt uit de openstaande deur. Ik zwaai als een gek terwijl Elvis het blaffend het water in rent.

Naast de cameraman verschijnt nog een man en ze waden voorzichtig de branding door.

“Are you okey?” roept de ene man? Hij gebaart met zijn handen en ik sta als een gek te gebaren dat hij moet komen. Bang dat ze rechtsomkeer zouden gaan als ik een duim zou opsteken.

Als hij dichterbij is sta ik onbedaarlijk te janken van opluchting.

“Are you okey?, what’s your name? How long are you here?” Elvis wil ook aandacht en springt tegen de cameraman.

“Af, Elvis, laag” roep ik.

“Bent u Nederlands” vraagt de cameraman met opperste verbazing terwijl zijn camera op me gericht is.

“Yes, ja… eh” stamel ik.

Dan begin ik te lachen, steeds hysterischer. Tot ik een klap in mijn gezicht krijg.

“Excuseer” zegt de andere man “maar dat was even nodig”. Hij graait in zijn rugzak en geeft me een flesje water. Hij slaat een arm om me heen en duwt me langzaam naar het strand.

Terwijl we gaan zitten in het zand vertel ik wie ik ben en hoe ik hier eergisteren ben aangespoeld.

“Ik ben David en mijn maat hier is Kevin. We zijn van Expeditie Robinson en zijn op zoek naar een geschikte locatie voor de opnames. We zagen een kapotte boot tegen een rots en een eindje verder roeispanen en lege flessen drijven. We hebben de reddingsdiensten oproepen vlak voordat we de landing in gingen zetten om dit eiland te verkennen”. Hij haalt zijn walkietalkie uit zijn jack en maakt contact met de piloot die in het watervliegtuigje zit.

“Er zal zo wel hulp komen” zegt hij en hij haalt een lunchpakket uit zijn tas.
Uitgehongerd val ik aan en trek een stuk van het broodje voor Elvis. Mijn trouwe Elvis, zonder hem had ik het niet gered, dat weet ik zeker.

 

De cameraman loopt richting de bossen, Elvis loopt achter hem aan. Wat is het toch een beschermer denk ik liefdevol.

Dan horen we opnieuw geronk en een tweede watervliegtuigje strijkt neer op het water. Mijn man verschijnt in de deuropening en springt in de zee. Achter hem een man met een tas en even later plonst er een oranje pakket in het water wat snel opbolt en een opblaasboot blijkt te zijn.

Opgelucht vallen we elkaar in de armen. Mijn man mompelt in mijn haar: “voortaan eten we gewoon vis uit de viswinkel, vissen is er voor jou niet meer bij dame”.

Er wordt nog wat gekletst tussen de mannen op het strand, ondertussen word ik nagekeken door de arts die snel een infuus aanlegt, een paar injecties geeft en een mitella aanlegt voor mijn pijnlijke hand. Hij dirigeert me de boot in en we varen terug naar het watervliegtuigje. Elvis zwemt naast de boot. Hij heeft het niet meer zo op boten geloof ik. Het kaartje van David zit in mijn broekzak, hij zal me een oorkonde sturen grapte hij bij ons afscheid. “Geslaagd voor Expeditie Robinson”.

 

Elles Jansen / 19.09.2012

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten